Fotografie - belichting: ISO, diafragma en sluitertijd
Een goede foto begint bij het juiste licht! Een mooie compositie, een goed gekozen standpunt en natuurlijk een interessant onderwerp zijn belangrijke onderdelen van een geweldige foto. Eerste vereiste voor een geslaagde foto is echter een goed gekozen belichting. Als je je beseft dat je als fotograaf de bestuurder van het licht bent, begrijp je ook waarom je met je camera in allerlei verschillende lichtomstandigheden steeds weer voor andere instellingen zult moeten kiezen.
Wat is fotografie?
Het woord fotografie komt uit het Latijn en betekent “licht-schrijving” of schrijven met licht. Foto betekent licht, grafie betekent schrijving. Camera betekent kamer. In deze kamer, de camera, schrijven we met licht en zo ontstaan er beelden. Het licht “schrijft” het beeld en de fotograaf stuurt het licht. Het licht kun je als fotograaf middels drie instellingen sturen: ISO, diafragma en sluitertijd. Extra licht kun je als fotograaf toevoegen door het gebruik van flitslicht. In dit deel praten we alleen over fotograferen met het aanwezige licht, dus zonder gebruik van flits.
ISO
Met de ISO waarde (op een filmrolletje de ASA waarde) regel je de lichtgevoeligheid van de beeldsensor. Aangezien de fotosensor maar één waarde heeft, namelijk de laagste ISO waarde die je in kunt stellen, is het verstandig voorzichtig zijn met het verhogen van de ISO waarde. Een hogere ISO waarde zorgt voor meer ‘beeldruis’. Probeer de ISO dus zo laag mogelijk te houden. Lage ISO waardes zoals 100 en 200 kun je gebruiken wanneer je buiten fotografeert bij helder weer. Bij wat donkerder weer en zeker wanneer je binnen fotografeert zul je al snel hogere ISO waardes moeten gebruiken. Welke ISO waardes je tot je beschikking hebt hangt van je camera af. De ene camera is uitgerust met uitgebreidere ISO mogelijkheden dan de andere.
Een stap van 200 naar 400 ISO noemen we 1 stop verschil.
Diafragma
Het diafragma stel je in op de camera met AV. Dit staat voor Aperture Value. Het diafragma heeft als doel de lichthoeveelheid die naar de foto gaat te regelen. Je kunt het een beetje vergelijken met het iris van een oog, als er veel licht is dan sluit het iris zich, omdat we anders verblind worden. Is er echter te weinig licht, dan zet het iris zich maximaal open om toch nog zoveel mogelijk licht op het netvlies te krijgen.
Hoe ziet het diafragma eruit?
Het diafragma bestaat uit een aantal metalen plaatjes die samen een cirkelvormige opening vormen. De grootte van de opening kun je met behulp van een instelring veranderen. Het diafragma vinden we terug in het objectief, niet in de camera zelf. Om de grootte van de opening te bepalen spreken we van f-opening (diafragma-opening).
Onderstaand de gestandaardiseerde diafragma getallen:
F1 F1.4 F2 F2.8 F4 F5.6 F8 F11 F16 F22 F32
Deze getallen noemen we de diafragma-stops; iedere stap hoger laat de helft minder licht door. f=1 is de maximum diafragma opening, f=1.4 laat de helft van het aantal licht door ten opzichte van f=1. Het verschil tussen twee opeenvolgende diafragmawaarden noem je één stop verschil. Je zegt dan: een stop meer of minder. Soms zijn op het objectief ook tussenliggende waarden in te stellen. Het verschil is dan dus minder dan één stop.
Eigenlijk zijn de diafragmawaarden breukgetallen, 1/1 - 1/1.4 - 1/2 - 1/2.8 etc. maar enkel de noemer wordt op het objectief geplaatst. Let op, daardoor kan het wel eens verwarrend zijn dat een groot diafragma-getal een kleinere opening betekent. Op de meest gangbare objectieven zijn de diafragmawaarden beperkt van 2.8 tot 22. Het diafragma is dus bedoeld om de lichthoeveelheid op de foto te kunnen regelen. Het instellen van het diafragma brengt echter ook een belangrijk creatief item met zich mee, namelijk de scherptediepte.
Scherptediepte
Hoe meer je het diafragma sluit, hoe groter de scherptediepte.
Wat is scherptediepte?
Scherptediepte gaat over het deel van de foto dat scherp is. Bij een grote scherptediepte is de hele foto, of een groot deel van de foto, scherp. Bij een kleine scherptediepte is het onderwerp scherp, of een deel van het onderwerp en zijn de overige delen wazig.
Een groot diafragma-getal (dat wil zeggen een kleine diafragmaopening) levert een grote scherptediepte. Dit gebruik je meestal voor landschappen en grote groepen mensen. Hoe groter de diafragma-opening, hoe kleiner de scherptediepte. Een klein diafragma-getal levert kleine scherptediepte.
Geringe scherptediepte kan worden gebruikt om het onderwerp wel in de omgeving te fotograferen en er toch uit te laten springen. Een groot diafragma wordt vaak gebruikt in de portret- en dierenfotografie.
Sluitertijd
Met de sluiter regel je de tijd dat je foto belicht wordt. Door de belichtingstijd te veranderen regel je de lichthoeveelheid voor je foto. De sluitertijden zijn ook een genormeerde reeks waarbij iedere stap gelijk is aan 1 stop.
Genormeerde reeks (in seconden):
1 - 1/2 - 1/4 - 1/8 - 1/15 - 1/30 - 1/60 - 1/125 - 1/250 - 1/500 - 1/1000
Ook hier wordt de teller en breukstreep niet op je camera geschreven. Om verwarring met tijden die langer zijn dan 1 seconde te vermijden, wordt na elke tijd langer dan 1 seconde de afkorting s geschreven. Bijvoorbeeld: 2s staat voor 2 seconden, 2 staat voor 1/2 seconde.
Vaak heb je nog een andere mogelijke instelling: stand 'B', Bulb. Bij deze functie blijft de sluiter net zolang open staan totdat je de ontspanknop weer loslaat. Een stand die veel gebruikt wordt bij om beweging bij nachtfotografie vast te leggen.
De standaard reeks sluitertijden is als volgt:
30s - 15s - 8s - 4s - 2s - 1s - 1/2 - 1/4 - 1/8 - 1/15 - 1/30 - 1/60 - 1/125 - 1/250 - 1/500 - 1/1000 - 1/1500 - 1/2000 - 1/4000 - 1/8000
Tegenwoordig hebben veel camera’s veel meer sluitertijden, van enkele minuten tot 1/8000seconde of korter. Het voordeel bij dergelijke reeksen is dat we onze sluitertijd kunnen aanpassen in kleinere stops. En dat we de beschikking hebben over extreem lange sluitertijden (bijvoorbeeld 1minuut om een nachtfoto te maken) of extreem korte sluitertijden (bijvoorbeeld 1/8000 om snelle bewegingen te 'bevriezen'.) Op eenvoudigere of oudere camera’s is de sluitertijd minder uitgebreid in te stellen.
De sluiter
Vroeger waren fotocamera’s zo weinig lichtgevoelig dat de fotograaf soms enkele tientallen seconden belichtingstijd nodig had om de film voldoende te belichten. De fotograaf verwijderde dan manueel een plankje en schoof enige tijd later het plankje terug zodat de film een bepaalde belichtingstijd had.
De eerste foto: View from the Window at Le Gras. /
Bron: Joseph Nicéphore Niépce, Wikimedia Commons (Publiek domein)De eerste succesvolle foto is genomen door Nicéphore Niépce in 1826. De belichtingstijd die hij nodig had was 8 uur. Hierdoor zijn de gebouwen zowel van de linker- als van de rechterkant belicht! Doordat men in de loop van de jaren steeds gevoeligere emulsies kon maken, ontstond de noodzaak van een mechanisme dat automatisch een korte belichting kon regelen.
Huidige systeem: gordijnsluiter
De gordijnsluiter kun je vergelijken met een gordijn dat wordt opengetrokken, een bepaalde tijd blijft openstaan en daarna terug wordt toegetrokken. Vroeger werden deze 'gordijnen' in stof of uit een soort rubber gemaakt, echter tegenwoordig worden deze uit metalen plaatjes gemaakt. Deze sluiter wordt in hoofdzaak gebruikt bij SLR-camera's, en bevinden zich dan achter de spiegel. Er zijn horizontaal en verticaal bewegende gordijnsluiters. Gordijnsluiters zijn maar met bepaalde flitstijden te synchroniseren. De kortste sluitertijd waarbij je nog kunt flitsen noem je de flitssynchronisatietijd: Het totale beeldvlak moet geopend zijn tijdens de flits. Ga je voorbij de flitssynchronisatietijd dan wordt slechts een deel van de foto belicht.
Bewegingsonscherpte
Het regelen van de sluitertijd brengt ook een belangrijk creatief item met zich mee, namelijk de bewegingsonscherpte.
Als je een snel bewegend voorwerp hebt en je wilt het “bevriezen” (scherp fotograferen) dan kies je voor een korte sluitertijd.
Als je een relatief lange sluitertijd gebruikt dan kan er onscherpte ontstaan door het onderwerp dat beweegt of de camera die beweegt. Als je juist de beweging wilt weergeven door een 'wazige' foto kies je voor een langere sluitertijd. Zo creëer je met een lange sluitertijd bewust bewegingsonscherpte.
Twee soorten bewegingsonscherpte
De eerste is bewegingsonscherpte waarbij de achtergrond scherp is en het onderwerp door de beweging onscherp.
De langste sluitertijd om mee uit de hand te fotograferen met standaard-objectief is 1/60 als je ergens steun zoekt en een vaste hand hebt kun je misschien tot 1/15 gaan, voor langere sluitertijden is het absoluut aangewezen een statief te gebruiken.
De tweede vorm van bewegingsonscherpte ontstaat door het “meetrekken” van de camera. Door de camera mee te trekken met het bewegende onderwerp blijft het onderwerp scherp en wordt de achtergrond wazig. Door het meetrekken met het bewegende voorwerp wordt snelheid weergegeven en krijgt de foto actie.
Hoge sluitertijd /
Bron: Jingoba, PixabayLage sluitertijd /
Bron: Up-Free, Pixabay Voorbeelden van foto’s uit de motorsport:
Bij de foto gefotografeerd met een hoge sluitertijd bevriest het beeld. Het actie-element verdwijnt door dat de hele foto “stilstaat”, de foto wordt statisch. Bij de foto met een lage sluitertijd trekt de fotograaf de camera mee met de motor waardoor er snelheid in de foto ontstaat.
Het vergt veel oefening om het bewegingselement in een foto op de juiste wijze in beeld te brengen. Experimenteer in dezelfde situatie met verschillende sluitertijden om tot verschillende resultaten te komen en zo gevoel te krijgen voor de juiste techniek in diverse situaties. Deze techniek is niet alleen mooi in de sportfotografie. Bij alle foto’s die je maakt waarbij het onderwerp beweegt is het mooi met bewegingsonscherpte te werken en daardoor de foto actie mee te geven. Let op: welke bewegingsonscherpte je ook wilt laten zien, een deel van de foto hoort altijd scherp te zijn. Is de hele foto wazig dan spreken we van een ‘bewogen’ of wel mislukte foto.