recensieDe afschaffing van de mens: C.S. Lewis
C.S. Lewis: De afschaffing van de mens - Het boek 'De afschaffing van de mens' bestaat uit drie voordrachten die de apologeet en letterkundige C.S. Lewis (1898 – 1963) hield op een Engelse universiteit op drie achtereenvolgende avonden in het jaar 1943. In hetzelfde jaar schreef de vermaarde Nederlandse historicus J. Huizinga het cultuurkritische boekje 'Geschonden wereld'. Beide boeken hebben naast dit jaartal gemeen dat zij zijn nu relevanter en actueler zijn dan bij hun verschijning.
C.S. Lewis: De afschaffing van de mens
Het verval van de Westerse beschaving
De Nederlandse historicus
J. Huizinga geeft in zijn werk een kritische beschouwing over de oorzaken van het verval van de westerse beschaving en de door hem gestelde diagnose is ook in deze tijd allesbehalve achterhaald: de ziekteveroorzaker is de 'algemeene verloochening van absolute ethische normen'. In het filosofische werkje “De afschaffing van de mens” bestrijdt de
aanvankelijk atheïstische C.S. Lewis de moderne vooronderstelling dat
waarden uitsluitend op subjectieve gevoelens berusten en we kunnen constateren dat het ethisch en levensbeschouwelijk
relativisme dat hieruit voortvloeit thans diep in onze cultuur is doorgedrongen. Door de een wordt het weloverwogen aangehangen en bij een ander maakt het onbewust deel uit van zijn gevoelen over zichzelf en de wereld. Lewis trekt tegen dit denkbeeld op scherpzinnige en spitsvondige wijze ten strijde.
Actueel
Het boek is zeer actueel in het licht van de huidige maatschappelijke onrust en bezorgdheid over de vervlakking van normen en waarden die men waarneemt en ook wel kortweg 'normvervaging' wordt genoemd. Dit thema is onlangs door het nieuwe kabinet op de politieke agenda geplaatst:
“Toenemende onveiligheid, vervuiling van het straatbeeld, verruwing van omgangsvormen en verval van fatsoensnormen vragen om herbezinning op ons doen en laten”, aldus CDA-fractievoorzitter Verhagen.[1]
Waar komt het
verval van onze morele orde vandaan? Prof. Dr. Van Dantzig komt met de volgende verklaring: “Onze moderne democratie is de enige gemeenschapsvorm die haar kinderen niet meer opvoedt in de waarden en normen van die gemeenschap. Iedereen mag doen en laten wat hij wil. Vroeger, in de tijd van de verzuiling, brachten ouders hun kinderen vanuit een bepaalde ideële overtuiging bij hoe ze met elkaar, hun ouders en de wereld moesten omgaan”. De morele onduidelijkheid van de parlementaire democratie moet worden bestreden door het opstellen van grondregels in een soort catechismus”.[2]
De grondvraag hierbij is: gaat de mens zijn eigen catechismus samenstellen of gaan we er vanuit dat er een kenbare objectieve Catechismus is? Bestaat er een extern referentiekader, een moreel ijkpunt buiten de mens of komen waarden uit de mens voort en zijn goed en kwaad slechts een kwestie van smaak en opvatting?
Welnu, de notie dat waarden in zijn geheel te verklaren zijn uit het verschijnsel mens leidt volgens Lewis tot onoverkomelijke bezwaren. Hij bestrijdt dat denkbeeld met zowel praktische bezwaren, als - een hoofdstuk later - met theoretische. In hoofdstuk drie komt hij met een gedachte-experiment door zich een situatie in te beelden waarin waarden niet slechts verklaarbaar worden geacht, maar volkomen verklaard zijn; de menselijke natuur is veroverd en waarden zijn nu simpelweg manipuleerbare natuurverschijnselen geworden. Dit boek besluit met de rede die Lewis hield in 1954 bij zijn intrede als hoogleraar in Cambridge.
Mensen zonder hart
Lewis noemt het systeem van absolute waarden kortweg 'de Tao', hetgeen betekent de Natuur, de Weg, het Spoor. Naast de Tao spreekt hij ook wel van 'het geweten', 'de praktische rede' of 'de natuurwet'. De Tao maakt onderdeel uit van de 'scheppingsorde' en gaat alzo aan het menselijk bestaan vooraf.[3] Vanuit de Tao bezien kunnen dingen onze goed- of afkeuring, onze verering of verachting verdienen. Een bepaalde gevoelsreactie onzerzijds kan dan al of niet van toepassing zijn. Door de Tao, de
objectieve maatstaf, is iets slecht of goed, mooi of lelijk en dit vraagt om een daarbij passend antwoord van ons. Dit is wat Lewis noemt “de leer van de
objectieve waarde, de overtuiging dat er werkelijk juiste en al even werkelijk onjuiste houdingen bestaan tegenover dat wat het universum is en dat wat wijzelf zijn.”
Als je niet van de Tao uitgaat, dan is ieder antwoord noch in overstemming noch in tegenspraak met de werkelijkheid, doch irrationeel “zoals een voorval in de natuur irrationeel is. Zij bereikt niet eens het niveau van een vergissing. Zo beschouwd staat de wereld van de feiten, zonder een spoor van waarde, tegenover de wereld van de gevoelens, die geen spoor van waarheid of onwaarheid, recht of onrecht vertoont; en verzoening is uitgesloten.”
Dit heeft volgens Lewis verregaande consequenties voor de opvoeding. Buiten de Tao wordt een kind niet geleerd gepaste reacties te vertonen en ongepaste reacties na te laten want die zijn er immers niet. Het gevolg is dat het hart, het gevoelsleven, hetgeen de onmisbare verbinding vormt tussen het cerebrale en het instinctieve gedeelte in de mens, door het achterwege blijven van oefening en ervaring, niet gevormd wordt. Het creëert dientengevolge mensen zonder hart.
Het moderne denken is doordrenkt van het idee dat absolute waarden niet bestaan
"Wanneer je de gemiddelde student vraagt of er zoiets als absoluut ‘goed’ of ‘fout’ of ‘waarheid’ bestaat, zal de voorspelbare reactie zijn: dat zijn relatieve begrippen, iedereen heeft recht op zijn eigen mening, iedereen moet in zijn waarde gelaten worden, in een democratie moeten we tolerant zijn en niet denken de absolute waarheid in pacht te hebben. Wie daar tegenin gaat wordt al snel beschuldigd van hypocrisie en fundamentalisme. Het moderne denken is doordrenkt van het idee dat absolute waarden niet bestaan. Waarden en waarheden zijn in dit soort denken altijd relatief, persoonsgebonden of in ieder geval gebonden aan tijd en cultuur. Maar, zoals Lewis stelt, hebben veel mensen die ‘traditionele’ of ‘sentimentele’ waarden degraderen zelf waarden die ze immuun achten voor kritiek."[4]
De Weg
Lewis toont aan dat men “noch in een constatering van feiten, noch in een beroep op het instinct de basis voor een waardesysteem kan vinden.” Sein leidt niet tot Sollen, er is geen logische brug die leidt van datgene wat is tot datgene wat behoort te zijn. Met andere woorden:
uit feiten kan men geen normen afleiden.[5] Uit de vaststelling dat dit gebeurt of bestaat kan nooit ofte nimmer afgeleid worden dat dit ook behoort te gebeuren of te bestaan. Een zijnsoordeel is geen waardeoordeel. Ook uit het psychologische feit 'ik voel de instinctieve neiging of aandrang om x of y te doen' is volgens Lewis "met de grootste scherpzinnigheid geen praktische stelregel 'ik moet aan deze neiging toegeven' af te leiden". Waarden kun je volgens Lewis niet bereiken als conclusies; het zijn maar premissen en “als je niet zonder meer aanvaardt dat zij in de wereld van de daad de betekenis hebben die axioma’s hebben in de wereld van de theorie, dan zul je het zonder praktische beginselen moeten stellen”.
Volgens Lewis is de Tao niet één uit een reeks van mogelijke waardesystemen, maar is het de enige bron van alle waardeoordelen. “Wijs je hem [de Tao] af, dan wijs je alle waarde af. Houdt je één waarde vast, dan houd je ook hem vast.”
Iedere nieuwe moraal die gepresenteerd wordt is daarom in feite alleen maar een vernieuwing “van buitenaf” en deze pogingen leiden tot innerlijke tegenstrijdigheid en willekeur. Echte morele vooruitgang en ontwikkeling is volgens Lewis iets anders dan alleen maar een vernieuwing; het is een nadere uitwerking van bestaande principes en waarden “van binnenuit”. Een voorbeeld daarvan vinden we in de transformatie “van het confuciaanse ‘Doe een ander niet aan wat gij niet wilt dat anderen u aandoen’ naar het christelijke ‘Alles wat gij wilt dat u de mensen doen, doet gij hen ook aldus’”.
Los van de Tao kun je geen werkbare ethiek ontwerpen, bij gebrek aan een objectieve maatstaf. Buiten de Tao zijn er geen waarden, is er geen “behoren” en is dus iedere waardebepaling eenvoudigweg onmogelijk. Willen wij niettemin waarden hebben dan zal erkent moeten worden “dat de eerste gemeenplaatsen van de praktische rede absolute geldigheid bezitten”. Deze erkenning is de eerste schrede op de Weg naar een waarde(n)vol bestaan.
Hoe kan de mens tot kennis over die objectieve morele orde komen?
"Drie bronnen worden onderscheiden: de Openbaring, de rede en de Traditie. De Openbaring is de goddelijke openbaring, zoals neergeslagen in de Bijbel. De rede is het gezonde menselijke verstand, samenhangend met de Traditie, de door eeuwen opeengestapelde menselijke praktische wijsheid. Wanneer de mens deze drie bronnen – Openbaring, rede en Traditie – geïntegreerd gebruikt, heeft hij een wapen in handen om het kwaad te beteugelen."[6]
De afschaffing van de mens
Lewis verwacht echter niet dat de moderne mens zich bij deze conclusie zal aansluiten. Want “waarom moet de verovering van de natuur in stomme eerbied halt houden voor dit laatste, taaiste stukje ‘natuur’, dat tot nu toe het menselijk geweten werd genoemd?” Ook dit verschijnsel gaat de mens bedwingen door het wetenschappelijk te verklaren en dan houdt het de mens niet langer in de greep, maar het zal in de greep van de mens zijn! Hij werkt deze gedachte uit door zich een situatie voor te stellen waarin het hele begrip waarde volledig is verworpen en de mens zichzelf gaat vormgeven door de menselijke natuur naar believen te manipuleren.
In een dergelijke situatie ligt de macht in handen van een beperkte groep mensen, door Lewis “Africhters” genoemd, die radicaal afscheid hebben genomen van de Tao nadat zij zich daar op moeizame wijze aan hebben ontworsteld. De Tao is een nieuw stuk veroverde natuur en de mens kan door de machthebbers zoals zij dat wensen gemodelleerd worden. Edoch, hierbij zullen zij onvermijdelijk hun natuurlijke, irrationele neigingen volgen, want “de natuur, niet langer gehinderd door hogere waarden, heerst over de Africhters en via hen over het hele mensdom. Op het moment dat de mens zijn verovering van de natuur voltooit, blijkt
de natuur de mens te hebben veroverd”.
Op dat moment zijn de mensen niet langer mensen, maar industrieproducten en de eindoverwinning van de mens is “de afschaffing van de mens” en daarmee treden wij de wereld binnen van de “posthumaniteit” en de weg terug is afgesneden, voorgoed.[7]
Over het beschrijven van de tijden
Lewis stelt in het laatste hoofdstuk dat de wereld tot circa eind 17e eeuw een homogeniteit tentoonspreidde die belangrijker is dan alle interne verschillen. Deze “Oud-Europese” cultuur” is via een geleidelijk en vooralsnog onvoltooid proces aan het vervagen, waardoor het steeds meer aan kracht en invloed inboet, en het hoogtepunt hiervan is volgens Lewis nog niet bereikt.[8] Deze langzaam doch onherroepelijk voortschrijdend afstervingsproces van de “Oud-Westerse cultuur” leidde Lewis af uit een viertal symptomen.
Ten eerste is de politieke cultuur aangrijpend veranderd en in de tweede plaats heeft er zich een ongeëvenaarde vernieuwing op het gebied van de kunsten voorgedaan. Voorts is er dé religieuze omslag: de ontkerstening. Een groot aantal mensen heeft met name de laatste eeuw het christelijk geloof vaarwel gezegd en zijn geseculariseerd, waardoor wij het postchristelijke tijperk zijn binnengetreden, met als gevolg dat veel zekerheden en vanzelfsprekendheden die de mens een zekere mate van houvast en veiligheid boden, verdwenen zijn. Het vierde en meest belangrijke verschijnsel is volgens Lewis de “komst van de machines”.
De industriële revolutie heeft evenals het vooruitgangsgeloof een dominant denkklimaat geschapen waarin vernieuwing gelijk staat aan verbetering en verhoging van de kwaliteit. Lewis beweert dat dit nieuwe denkklimaat sterk verankerd is in ons bewustzijn door een nieuw archetype: “het beeld van oude machines die door nieuwe, betere machines verdrongen worden.”
Wij hebben ons een houding aangemeten waarin wij alles als vergankelijk en voorlopig beschouwen. Het conserveren en consolideren van aloude tradities die hun waarde bewezen hebben en respect betrachten ten aanzien van een voorgegeven morele orde, betekende in vroegere tijden bestendiging. In onze beleving betekent dit echter stagnatie en achteruitgang. We hebben de oude (religieuze) waarden van ons afgeworpen en zijn onszelf tot norm geworden. We hebben morele autonomie verworven door rigoureus te breken met alle hogere gezagsdragers, zoals God, zodat waarden verankerd worden in de mens zelf. De mens bepaald naar eigen inzicht wat goed en kwaad is en we laten ons niet langer ringeloren of aan banden leggen door traditie of religie.
De moderne mens heeft zich ontworsteld aan zijn christelijke verleden, maar valt hierdoor niet terug in het heidendom. Als dat zo was dan zouden we ten minste nog geloven in een absolute morele orde, maar “een postchristen is geen heiden; je zou evengoed kunnen denken dat een vrouw weer maagd wordt door te scheiden. De postchristen is van het christelijke verleden afgesneden, en daarmee
dubbel afgesneden van het heidense verleden.”
Noten:
- De Volkskrant, 19 september 2002.
- Reformatorisch Dagblad, 13 augustus 1999.
- Ofschoon Lewis een theïst is, een christen om precies te zijn, overrompelt hij de lezer niet met verkapte godsbewijzen, noch gaat hij in op de vraag of de Tao een bovennatuurlijke oorsprong heeft. Zo beschouwd is het bij deze boekbespreking meer gepast te spreken van 'bestaansorde'.
- Bas Hengstmengel: Het natuurrecht bij C.S. Lewis; 30 september 2008; http://bashengstmengel.wordpress.com/2008/09/30/het-natuurrecht-bij-cs-lewis
- Dat dit toch dikwijls gebeurt en dat zelfs de “allergrootsten [zoals de filosoof Kant] deze verzoeking niet altijd hebben overwonnen”, men leze: de bijdrage van ds. F.J. de Holl in het boek De kennis van goed en kwaad, gedachtewisseling tusschen prof.dr. G. Heymans, ds. F.J. de Holl en prof. Mr. R. Kranenburg, 1928, p. 84 e.v.
- Bas Hengstmengel: Het natuurrecht bij C.S. Lewis; 30 september 2008; http://bashengstmengel.wordpress.com/2008/09/30/het-natuurrecht-bij-cs-lewis
- Het gedachte-experiment van C.S. Lewis is door de jaren heen steeds actueler geworden, zoals blijkt uit het interview met de Amerikaanse politiekfilosoof Francis Fukuyama in het NRC Handelsblad van 5 augustus 1999. Fukuyama poneert in dat interview de stelling dat onze ideeën over zoiets fundamenteels als wat een mens is, de komende generaties drastisch zullen veranderen door de biotechnologie en de ontwikkelingen in het genetisch onderzoek. Fukuyama: “Als we eenmaal begrijpen wat de biologische wortels van gedrag zijn, dan kunnen we ze gaan manipuleren. We doen dat al op grote schaal door toediening van geneesmiddelen die gedrag beïnvloeden; 35 miljoen Amerikanen slikken medicijnen als prozac tegen depressiviteit, drie miljoen kinderen gebruiken Ritalin tegen concentratiestoornissen. In toekomst zullen we dat soort problemen waarschijnlijk veel directer kunnen aanpakken via de biotechnologie. Dan zijn we bezig een nieuw soort mens te maken. Zo kan de wetenschap in de komende generaties bereiken”, voorspelt Fukuyama, “wat de grote ideologieën nooit is gelukt: de ontwikkeling van een nieuw type mens. Dan zal een nieuwe, postmenselijke geschiedenis beginnen", aldus Fukuyama.
- Anno 2002 kunnen we stellen dat deze omwenteling haar hoogtepunt bereikte in de jaren ’60.
Lees verder