Hoe teken je een portret dat echt lijkt?
Zo bezien is je waarneming van een gezicht strijdig met de in het geheugen opgeslagen symbolen van twee ogen, een neus en een mond. De neus ziet er anders uit dan je gedacht had. De gezichtshelften blijken verschillend van breedte, het oog dat zich het verst weg bevindt is smaller en anders van vorm, de mond is van het midden tot de achterste mondhoek korter en anders gevormd... Snoer je gedachten de mond en teken alleen wat je ziet, zonder je af te vragen waarom dat zo is!
Een portret dat echt lijkt
¾-en face
- Laat je model een houding aannemen waardoor het neuspuntje bijna de omtrek van de aangrenzende ruimte raakt. Zo ontstaat een besloten vorm.
- Omlijst het hoofd met zoeker of hand en potlood en concentreer je net zo lang op de restruimte tot deze vanzelf als vorm opdoemt. Hecht dan je blik op de hele vorm van het hoofd en wacht tot deze zich in zuivere vorm aftekent.
- Werp je blik op het papier en projecteer daarop de hele vorm. Lukt dat niet meteen, maak dan een spooktekening met je potlood boven het papier.
- Bekijk het model nauwkeurig. Ga de centrale, verticale as na, van het midden van de neuswortel naar het midden van de bovenlip. Bepaal de hoek van deze lijn door het potlood met gestrekte arm van je af te houden. Stel je het hoofd weer op papier voor en trek die centrale as onder de juiste hoek op het papier. Deze hoek is heel belangrijk voor de gelijkenis met het model! Trek dan dun, ter hoogte van de ogen, de horizontale as loodrecht op deze lijn. Meet dan met gestrekte arm de lijnen aan het model en op het papier na.
- Ga nu volgens de methode van gemodificeerd contourtekenen te werk en teken heel langzaam, het oog op de randlijnen gericht. Neem nauwkeurig de verhoudingen, hoeken, e.d. waar.
- Vestig je oog op de vorm die je wilt tekenen en wacht tot deze zich op papier voor je aftekent. Teken de buitencontourlijnen.
- Teken niet het achterste oog en teken geen iris, maar steeds de begrenzende vorm. Denk niet na over wat je tekent.
- Bepaal de juiste positie van het oog dat het dichtst bij is. Let op, en meet, hoe ver dit ‘voorste’ oog zich van de contourlijn van de neus bevindt: deze afstand is vrijwel zonder uitzondering gelijk aan de breedte van een oog.
- Let op waar de rand van de neusvleugel t.a.v. de binnenooghoek ligt: trek een verticale lijn naar beneden, dus evenwijdig aan de centrale as. Houd deze waarneming vast. Bedenk dat neuzen groter zijn dan men gewoonlijk meent. Ga uit van de omtrekken van de ruimten om de neus.
- Schat hoe ver naar beneden de middenlijn van de mond ligt en geef dit aan. Waar ligt de mondhoek in verhouding tot de iris? Teken de krommingen van de mond precies zoals je ze ziet; ze zijn een belangrijke weergave van de gelaatsexpressie. Teken eerst de middenlijn van de mond op helft die het dichtst bij je is, teken dan de lippen in tere lijnen. Voor de andere helft concentreer je je op de negatieve ruimte zodat je niet misleid kunt worden door je linkerhersenhelft.
- Bepaal de plaats van het oor met behulp van viseren of direct op het model meten. Plaats het ver genoeg naar achteren (gelijkzijdige, rechthoekige driehoek!). Teken nu de omringende ruimte.
- Teken de negatieve ruimte rond het haar (waar onder het voorhoofd). Bekijk en teken nauwkeurig de structuur van het haar.
- Waar vloeit de omtrek van de keel voort uit die van de kin? Hoe groot is de hoek die de keel met de verticaal maakt?
- Als je schaduw wilt weergeven, bekijk dan de vorm van die schaduw (bijvoorbeeld onder de kin, de onderlip, de neus, het ooglid).
Steeds gaat het om nauwkeurig kijken, projecteren, viseren, verhoudingen en hoeken meten, buitenruimtes tekenen, en vaste verhoudingen in de gaten houden.
Teken wat je ziet
Aanvullende oefeningen
Als je klaar bent bekijk je je tekening kritisch, heen en weer schakelend tussen je linker- (als je kijkt) en rechterhersenhelft (als je de tekening corrigeert). Klopt alles? Corrigeer wel steeds naar het model, anders oriënteer je je niet op de waarneming en teken je niet wat je ziet, maar wat je weet!
- Kopieer een tekening van een oude meester met een kop ¾-en face.
- Kopieer nu een man als je een vrouw hebt getekend, of andersom.
- Plaats twee spiegels en een lamp zo voor je dat je jezelf ¾-en face ziet. De lamp moet zo sterk zijn dat je diepe-/ slagschaduwen krijgt. Teken jezelf.
Licht- en schaduwpartijen
En face
Veel wat op gaat voor en profil of ¾-en profil gaat natuurlijk ook op voor en face.
De werkwijze is steeds dezelfde. Steeds gaat het om nauwkeurig kijken, projecteren, viseren, verhoudingen en hoeken meten, buitenruimtes tekenen, en vaste verhoudingen in de gaten houden.
De afstand tussen de ogen is meestal even breed als één oog. Ogen zijn zelden bij één mens aan elkaar gelijk. Meestal zul je aan de ene kant van de neus licht en aan de andere kant schaduw waarnemen. Deze licht- en schaduwpartijen hebben een bepaalde vorm die ook met de onderliggende beenderen verband houden. Let op dat de mondhoeken en lippen meestal
geen harde buitenranden hebben (teken geen symbool!) Let ook op de afzonderlijke afstanden tussen de gelaatselementen en de omtrek van het gezicht. Teken het haar in dezelfde
stijl als je het gezicht getekend hebt zodat het een eenheid wordt. Meet de breedte van de hals af aan die van het gezicht, maak hem vooral niet te smal. Maak de schouders voldoende breed: waar ligt de schoudertop vergeleken met de onderrand van het gezicht. Maak tenslotte de tekening af met
schaduwpartijen.
Vrouwenportret
Aanvullende oefeningen
- Kies een en face portret van een oude meester en kopieer die. Zo ontwikkel je gevoel voor proportie en negatieve ruimte. Je zult merken dat elke minieme afwijking van lengten of vorm de gelaatsexpressie al aanzienlijk kan veranderen. Ga alle proporties na door de onderdelen van je tekening stuk voor stuk na te meten. Als je je tekening ondersteboven keert zie je beter of de proporties kloppen.
- Teken nu een vrouwenportret als je een man getekend hebt, of andersom. Teken een kop met een hoed op.
- Teken een zelfportret voor de spiegel met een sterke lamp (schaduwen).