recensieHét gedicht van Rutger Kopland: Jonge Sla
Rutger Hendrik van den Hoofdakker, beter bekend als Rutger Kopland, is het geniale brein achter een paar van Nederlands meest gelezen dichtbundels. De inmiddels overleden man (1934-2012) was van huis uit psychiater. Echter werd hij bij het grotere publiek bekend door zijn schrijf- en dichtwerk. Zijn favoriete plekje lag aan de Drentsche Aa; de enige beek in Nederland die voor een groot deel zijn natuurlijke stroming heeft behouden. Hij staat er om bekend graag te schrijven over het alledaagse leven. Dit aspect is volledig terug te vinden in hét gedicht van Rutger Kopland: Jonge Sla.
Kopland’s ironie
Jonge Sla is een gedicht uit het dichtbundel ‘Alles op de fiets’. ‘Alles’ staat voor alles dat je op de fiets kunt waarnemen. De fiets verbindt de poëzie met het dagelijkse leven, iets waar Kopland graag over schrijft. Het hoofdthema van de bundel is de tijd die voorbij strijkt, wat hij in de titel ‘Alles op de fiets’ sterk laat terugkomen. Ook al gaat de fiets (het leven) langzaam, het gaat altijd vooruit en bij nader inzien toch nog ‘behoorlijk snel’. In zijn gedichten kijkt Kopland terug op zijn leven, en verwerkt hij zijn emoties daarin op een ironische manier. Een uitgesproken voorbeeld van Kopland’s ironie is Jonge Sla:
Alles kan ik verdragen,
het verdorren van bonen,
stervende bloemen, het hoekje
aardappelen kan ik met droge ogen
zien rooien, daar ben ik
werkelijk hard in.
Maar jonge sla in september,
net geplant, slap nog,
in vochtige bedjes, nee.
De emotie die Kopland hierin heeft verwerkt is het verlies van een jeugdvriend. Dat was voor hem een groot motief om Jonge Sla te schrijven. Kopland kan het ‘verdragen’ dat mensen, die van een lang leven hebben genoten, sterven. Het feit dat ‘jonge’ mensen komen te overlijden, zoals zijn jeugdvriend, is voor hem daarentegen ondraaglijk. Dat gaat tegen de natuur in. Kopland’s ironie komt duidelijk naar voor in Jonge Sla; tenslotte worden plantjes met mensenlevens vergeleken.
Poëzie: de kunst van het dichten
De ironie zit ook knap met poëzie verwerkt in het gedicht. Een gedicht heeft altijd een speciale opmaak of uiterlijk waaraan men de poëzie kan herkennen. Zo staan woorden bijvoorbeeld niet in zinnen achter elkaar, zoals in een boek, maar meer in brokstukken. De stukjes wordt gescheiden door een witregels en heten
strofen. In Jonge Sla is er een tegenstelling tussen de twee strofen. In de eerste strofe schrijft Kopland over wat hij wel kan verdragen. Daarentegen schrijft hij in de tweede strofe wat hij niet kan verdragen. De regels in een gedicht worden
versregels genoemd. Zo bestaat Jonge Sla uit een sextet (een strofe van 6 versregels) en een terzine (een strofe van 3 versregels).
Klank en rijm
Kopland maakt goed gebruik van klanken en rijm om de boodschap van Jonge Sla kracht te geven. Het gevoel van de ik-persoon wordt sterk overdreven door “dr
oge
ogen” en “
verdragen en
verdorren”. “Droge ogen” is een vorm van
assonantie, of klinkerrijm, waarbij de klinkers van de klemtoon hetzelfde zijn. “Verdragen en verdorren” is een voorbeeld van
alliteratie, of beginrijm, waarbij alleen de beginmedeklinkers overeen komen.
Verder is het gedicht niet alleen klankrijk, maar ook zeer ritmisch. Het meest kenmerkend aan Jonge Sla is dat het zo alledaags is. Niet alleen in de woordkeuze die Kopland gebruikt, maar ook in zijn gesproken schrijfstijl. Dit heet in poëzietermen
Parlando, oftewel al pratend schrijven. Dit alledaagse effect wordt versterkt door de doorlopers die Kopland in het gedicht gebruikt. “hoekje aardappelen” en “droge ogen zien rooien”, deze versregels in het gedicht lopen door zonder pauze. Dit is een belangrijk ritmisch kenmerk en wordt
enjambement genoemd.
Stijlfiguren
Tot slot gebruikt Kopland stijlfiguren. Jonge Sla begint namelijk met “Alles kan ik verdragen,”. Dit wordt
inversie genoemd; het onderwerp en de persoonsvorm staan omgekeerd. Het woordje ‘alles’ krijgt daardoor extra nadruk, waardoor de lezer kan verwachten dat er een paar extreme gebeurtenissen worden genoemd. Daarentegen begint Kopland te schrijven over plantjes.
Ook maakt Kopland in de eerste strofe een opsomming van vergelijkbare woordgroepen: “verdorren van bonen”, “stervende bloemen” en “aardappelen rooien”. Dit heet
enumeratie, wat samen met de inversie het ironische aspect van Jonge Sla versterkt.